de blauwe lucht wordt roze, grijs, dan donker. van ver komt de kreet van de uil. vanmiddag stond ik in het midden van de tuin. er groeit dons op de takken. het bruine groen verkleurt
langzaam. ik ruik het in de lucht.
ik dacht: we droegen onze winterjassen op het strand. we bleven staan om te kijken hoe de
hond in zee zwom. ze zocht haar
bal, je moest lachen, je riep: kijk! de wind blies zand over het duin alsof het stoom was.
ik dacht: we fietsten over het schelpenpad, de steile heuvel met de bocht
en het uitzicht. het was zomer, we
roken de rozen.
de zon brandde op mijn gezicht in die dagen voor het nieuwe jaar
begon. de weilanden waren zo groen
dat het herfst leek.
het zit allemaal in mij: hoe het voelde en rook en kleurde. de merel zingt weer, of nog steeds, ik
weet het niet. het roodborstje is
weer terug, of nooit weggeweest.
ik ben de tel van de tijd kwijt, en alles eindigt in het begin.