vanuit mijn ooghoek zie ik de schaatsers rondjes gaan. het geluid heb ik uitgezet, ik zie alleen het draaien, ik vermoed de snelheid, het krassen van de ijzers, de stemmen van de kant.
het is acht jaar geleden dat het kind geboren werd, ik had geen idee, ik
was alleen, een dier dat aan zijn verstand twijfelde. de artsen wuifden de angst weg. maar het kind werd ziek, ze prikten en prikten en vonden geen
ader, ik durfde niet te ademen. de
kamer in het ziekenhuis was donker, ik stond voor het raam, ik zag de wereld
daarbuiten hoog boven de stad. de zusters witte schimmen in het nachtstation. de dokters zo zwijgzaam hun ronde. de bange ouders in de stilte van de koffiekamer. ik
zag de schaatsers eindeloos draaien op de televisie die aan het plafond
hing. en de kamer was warm en
veilig in de nacht, de deur bleef gesloten, ik hield het kind dicht tegen me
aan als ik op bed lag. ik wist wel
dat er niets kon gebeuren als we dicht bij elkaar bleven.
nu loopt opnieuw een winter op zijn eind, de crocussen bloeien al, en ook de
sneeuwklokjes. de ekster draagt takjes in zijn snavel. ver weg draaien
de schaatsers geluidloos hun rondjes.