ik fietste over de brug, ver boven me de witte
spijlen, diep onder me het water dat spatte en woelde. de wind blies mijn haren alle kanten
op. ik zweefde tussen twee oevers,
tussen lucht en rivier. wat later liep ik langs de torens, reusachtig tegenover het laatste pakhuis. de namen waren nog zichtbaar: celebes. java. borneo.
ik herinnerde me het eiland toen
er nog niets was, het hotel vervallen, de oude containers gekleurde vlekken op de
kade.
in de boekwinkel kocht ik een boek vol gevonden
foto's. ik keek diep in de tijd
terug, naar mensen voor wie het toen nu was. ze droegen hun mooiste
kleren, daar zaten ze, voor de
korenschoven, op de stoep voor hun huis, op de bok van de wagen.
's avonds zag ik een film over het verlangen
naar elders, het verlangen dat de pijn van het afscheid in zich draagt.
een moeder leunt tegen een boom, haar adem komt
zwaar, ze kijkt over de velden en zegt: als ik kon vliegen vloog ik terug naar
waar ik kind was. de zoon zegt:
het is de terugkeer naar het einde van de tijd. de indianen noemen het ta-pa-na-ma.