3.2.14

heimatzeit




ik fietste over de brug, ver boven me de witte spijlen, diep onder me het water dat spatte en woelde.  de wind blies mijn haren alle kanten op.  ik zweefde tussen twee oevers, tussen lucht en rivier.  wat later liep ik langs de torens, reusachtig tegenover het laatste pakhuis.  de namen waren nog zichtbaar: celebes.  java.  borneo.
ik herinnerde me het eiland toen er nog niets was, het hotel vervallen, de oude containers gekleurde vlekken op de kade.

in de boekwinkel kocht ik een boek vol gevonden foto's.  ik keek diep in de tijd terug, naar mensen voor wie het toen nu was.  ze droegen hun mooiste kleren, daar zaten ze, voor de korenschoven, op de stoep voor hun huis, op de bok van de wagen. 

's avonds zag ik een film over het verlangen naar elders, het verlangen dat de pijn van het afscheid in zich draagt.
een moeder leunt tegen een boom, haar adem komt zwaar, ze kijkt over de velden en zegt: als ik kon vliegen vloog ik terug naar waar ik kind was.  de zoon zegt: het is de terugkeer naar het einde van de tijd.  de indianen noemen het ta-pa-na-ma.