5.1.14

sobertijd




de zon komt door de gordijnen naar binnen.  het is ochtend en leeg.  ik mis de man zoals ik het kind heb gemist, alsof er iets wezenlijks in mij ontbreekt.

het huis ruikt schoon en de tuin is aangeveegd.  ik heb alle ramen opengezet.  gisteren kocht ik hyacinten op de markt, blauwe druifjes, narcissen in een pot, ik ruimde de kasten uit, ik borg de tekeningen op.  het is het begin van een nieuw jaar en zo voelt het ook, maar het is een scherp gevoel, een ijzig randje om de lichtheid van het bestaan.  waterkoud.

nu is het tijd.  ik trek mijn jas aan, het verbaast me dat er mensen op straat lopen.  straks zie ik het kind, ik zal op mijn tenen staan, mijn nek uitrekken om hem door de schuifdeur te zien binnenkomen, het blauwe mapje om zijn hals, de hand van de stewardess op zijn schoudertje.