de
bladeren lieten zich loom van hun tak vallen, heel langzaam kwamen ze naar
beneden zeilen. tussen hun geel en
bruin glommen kastanjes op het tuinpad. ik verzamelde ze in de zakken van mijn vest, tot het zwaar
naar beneden hing.
binnen
deed het kind ze een voor een in de glazen vaas. het zijn er honderddertien, zei hij. we kunnen er iets van maken, zei ik. mannetjes, of egeltjes misschien.
vind
je egels net zo lief als kippen? vroeg hij.
ja,
zei ik. ze hebben wel stekels maar
ze zijn niet gevaarlijk.
ik
dacht aan de kleine egel in de tuin van mijn grootmoeder, met stekels die een
glad vachtje leken. ik dacht aan
de zomeravond toen ik een moederdier behoedzaam met haar jonkies over de brug
had zien schuifelen. aan
winterslaap en een warme buik.
het
begon alweer vroeg te schemeren.
het was een prachtige dag geweest, het leek wel voorjaar, de mezen waren druk bezig.
in de tuin vond ik nog een kastanje. de schil lag een eindje verderop, opengebarsten in twee gelijke stekelhelften, met zachte haartjes aan de binnenkant.
in de tuin vond ik nog een kastanje. de schil lag een eindje verderop, opengebarsten in twee gelijke stekelhelften, met zachte haartjes aan de binnenkant.