2.8.13

tijd van hondsdagen




    
het was nog vroeg toen ik de stad uitreed.  er waren maar weinig mensen op straat, het asfalt glinsterde, de zon stond hoog, verder niets.  ik had de weg zo vaak afgelegd, mijn hele jeugd op deze paden richting zee, ik herkende alle kerktorens aan de horizon en toch was alles anders. 

bij de derde opgang zette ik mijn fiets neer.  ik kon me niet herinneren wanneer ik voor de laatste keer alleen op dit strand was.  het zand schroeide.  ik klom omhoog in de voetstappen van de mensen die hier eerder liepen.  op de top van het duin zag ik de zee liggen, rimpelloos, het water hoog op het land, een paar roepende meeuwen, heel in de verte een boot.  vlakbij de vloedlijn legde ik mijn spullen neer.
het water sloot om mijn lichaam, ik dreef op mijn rug, ik hoefde alleen maar af en toe mijn handen te bewegen om aan de oppervlakte te blijven.  mijn huid was glad als olie, zout als zout.  nog voordat ik bij mijn handdoek kwam was ik droog.

laat in de middag fietste ik terug.  ik herkende nu de dingen die ik tegenkwam, de kromme bomen, de watertoren.  ik dacht aan de koude douche, de koele lakens.
het was tijd om afscheid te nemen, maar de zon brandde op mijn haren, en ik was vergeten van wat, of wie.