het
rook naar zee op de veerpont. ik
draaide me om naar de oude stad en keek naar het station, naar de nieuwe glazen
kap waarin het water en de lucht zouden spiegelen.
er
scheerden meeuwen over de boot, een toerist gooide een stukje brood omhoog. het regende niet meer.
het
land leek leeg aan de overkant. ik
wilde een stukje fietsen, langs de flats tot aan de dijk, het begin van de
route van vroeger. maar het was al
laat in de middag, mijn hoofd was zo vol, ik zette mijn fiets aan de kant en
ging op de houten vlonder zitten.
achter me rees het gebouw omhoog als een zwaan die uit het water komt,
de poten al onder het lichaam gevouwen, de vleugels strak langs het lijf.
het
geruststellend geluid van verre stad, boten, stemmen.
na
een poos ging ik naar binnen. ik
kocht een kaartje voor een film die ik niet kende. het werd donker in de zaal, ik zat daar, vooraan, alleen,
mijn adem benomen door beelden van de wereld daarbuiten.
toen
het licht aanging bleef het stil.
ik wist niet precies wat ik gezien had, maar het was groots en
belangrijk en teder. buiten was de
hemel zwart geworden, de lampen in de stad waren aangestoken, de avond bijna
ten einde.
ik
haalde net op tijd de pont naar de weg terug.