9.6.13

cabot trail time



de zon scheen witheet op onze hoofden, we liepen heel langzaam, er was nauwelijks schaduw. pas toen we de bocht omgingen hoorden we het water vallen.  we bleven even op de brug staan om de jongens te zien duiken.  de poel lag vlak en helder beneden ons.

we trokken onze kleren uit, spreidden onze handdoeken op de rotsen.  ik gleed het water in, koel en zacht tegen mijn benen en buik.  
hij zei: kun je een steen onder water horen vallen?
ik deed mijn ogen dicht, ik voelde de poel zich boven me sluiten, hoe donker het was.  de steen viel, hij dwarrelde door het water naar beneden, bijna gewichtloos, alsof het een blad was, een bloem.  
ik hoorde hem vallen op de bodem onder mij.  het klonk als heel ver weg, als het kloppen tegen matglas.

zijn zus dook vlak naast me op.  ze ging op een rots zitten, haar lange haren drupten, ze stak een sigaret op.  ik bleef nog even drijven op mijn rug.  
heb jij het ook gehoord? vroeg ze.
ja, zei ik.
het was genoeg om te weten dat we er waren, hier aan de andere kant van de wereld.