het kind was stil
op de weg naar huis. we keken uit
het raam zonder veel te zeggen.
net over de grens werd de lucht plotsklaps zwart, maar het onweer bleef
uit, en er stond een regenboog over het dal.
ik had vandaag
gezien hoe hij dood & verdriet in de ogen keek. ik zag hem staan tussen zijn oma en vader; ik zag hoe hij
van haar naar hem opkeek om te zien of er tranen waren. later zat hij stil voor me in de
kerkbank en luisterde hoe het orkest “jesus bleibet meine freude” speelde. af en toe pakte hij het bosje rozen en
rook er aan. af en toe stak hij,
zonder om te kijken, zijn handje naar achteren om de wang van zijn vader te
aaien. en ik zag hoe zijn vader
dan, heel even maar, met het volle gewicht van zijn verdriet tegen die hand
leunde.
een keer draaide
hij zich ineens om, hij boog zich heel dicht naar me toe. hij fluisterde: mama. jij en ik zijn de enigen die geen
afscheid hebben genomen.
bij het graf keek
hij hoe de kist zakte. hij gooide
bloemblaadjes naar beneden, en wat aarde.
het zijn alleen
de botten van opa, toch, mama? vroeg hij.
ja, zei ik, het
zijn alleen de botten.
de dag was bijna
voorbij. over de weilanden hingen
de wolken bloedrood in de lucht.
het kind bleef maar foto’s maken.
hij zei: kijk, jouw
papa en mama vieren feest. ze
hebben lampionnetjes aangedaan, omdat opa is gekomen.