ik fietste terug
door de stad, er hing eindelijk lente in de lucht en het voelde bijna
warm. het was midden op de
dag. er stonden wat mensen bij de
supermarkt, een groepje jongens speelde voetbal.
tussen de
huizenblokken had een meeuwenkolonie zich in de vieze groenstrook
verschanst. ze schreeuwden en
pikten met hun snavels naar elkaar.
een jonge poes kwam zonder aarzeling tussen de vogels staan, die
instinctief een stap terug deden.
ik zag hoe bijna in dezelfde seconde de rollen omdraaiden, de meeuwen
leken te beseffen dat ze in de meerderheid waren, groter waren, ze omsingelden
de kat. hij bevroor in zijn angst.
bij het stoplicht
moest ik even wachten. vanaf de
overkant van de straat kwam een vrouw te snel aanrijden in een invalidenkarretje,
hortend en stotend ging het. ze
hijgde alsof ze hard moest werken om het karretje aan de praat te houden. in het zonlicht leek haar hennahaar een
halo om de witte uitgroei.
onder het station
leverde ik mijn fiets in bij een man in een oranje werkjas.
mooie dag
vandaag, zei hij.
ja, een mooie
dag, zei ik terug.