geloof jij in god? vroeg het kind terwijl hij de trap opklom.
ik was even stil.
ja, zei
ik. maar ik noem het anders.
ik zette het bad
aan, hij zocht de dingen waarmee hij wilde spelen bij elkaar.
aliens & transformers.
wat geloof je
dan, vroeg hij. hij had zich
uitgekleed, zijn lijfje zag er kwetsbaar uit, en ook sterk.
ik herinnerde me weer hoe bang ik was
geweest toen hij net was geboren, elk botje een veertje. niemand die me kon leren hoe ik hem
moest vasthouden, me liet zien hoe ik hem geen pijn zou doen. ik dacht weer hoe ik met hem op bed had
gezeten, urenlang, hoe het voelde als mijn borsten aantrokken en de melk vanuit
mijn oksel naar zijn mond sprong.
ik geloof in
liefde, zei ik. ik geloof dat alles bij elkaar hoort, de mensen en de dieren, alles wat er is.
hij keek me aan
en wachtte. ik probeerde woorden
te vinden om hem uit te leggen dat alles met alles samenhangt, dat alles met
alles verbonden is. en dat het
zijn daarin is.
als je aan mij
denkt, of aan papa, vroeg ik. wat voel je dan?
het klopt in mijn
hart, zei hij. het kriebelt soms
een beetje.
dat is wat ik
bedoel, zei ik. ik geloof dat dat
god is.