we zagen allebei tegelijk hoe ze daar
zat. het was een mooi beeld. haar rode hoed was van fluweel of van
iets zachts wat daar op leek. haar
tas paste er mooi bij. ze leek wel
op te gaan in de ouderwetse ronde museumbank, even fluwelig als haar hoed.
ze heeft iets eenzaams, zei hij.
we liepen door naar de volgende zaal, maar
ze bleef op mijn netvlies. ik
draaide me om, ik wilde een foto maken, dat beeld bewaren. de suppoost hield me in de gaten, hij
bleef maar achter me langs heen en weer lopen.
ik nam een paar foto’s met mijn telefoon. ze hield een hand bij haar mond, ze keek aandachtig,
misschien naar een van de schilderijen.
het kon zijn dat ze in gedachten verzonken was.
eenzaam was niet het woord. een vorm van kwetsbaarheid was het,
ontwapenend en argeloos. het moment waarop de liefde het meest overrompelt: de ander weet niet dat hij wordt
gadegeslagen, hij is heel dicht bij zichzelf, hij wordt gezien.
een jong meisje, dat haar benen
optilde en een tijdje boven de grond hield.