15.3.13

oefentijd

    
we zaten samen voor de piano.  het kind legde zijn handjes boven de toetsen, een beetje bol, alsof hij een mandarijntje vasthield.  ik had hem gezegd: doe maar alsof er een mandarijntje in je hand past.
tel jij vooraf? vroeg hij.  dan tel ik verder in mijn hoofd.
ik telde een, twee, drie. 
zijn mond bewoog mee: een, twee, drie.  als hij de toets niet meteen kon vinden, wachtte hij even met verder tellen.

mij werd geleerd: muziek is de taal.  ik zag het in de snelle blikken heen en weer, in de glimlach om de mond als het klonk zoals het klonk, in het buigen van het lichaam, naar elkaar, op de maat; ik kon het horen in accoorden.  ik luisterde hoe een vader en een zoon elkaar weer naderden, hoe ze de wond te boven kwamen.

ik dacht aan toen ik iets ouder was dan het kind.  ik speelde een instrument dat ik niet mooi vond.  het had geen snaren, er was geen strijkstok, er waren gaten & klepjes, en een riet waardoor je moest blazen.  het was alles wat mijn vader niet kende.  het was alles waar hij niets over te zeggen had.  
ik dacht aan toen ik in bed lag en in halfslaap luisterde.  in de klank van een viool die toonladders oefende in het donker van de avond, werd ik ouder.