6.3.13

tijd van de boekjes




ik had net de boeken rechtgezet toen ze aan kwamen rennen.  het kind was blij om me te zien, zijn moeder zomaar in de school, hij had rode wangen en kwam dicht tegen me aan leunen. 
ik vroeg wat ze leuk vonden om te lezen.  ze kunnen nog niet heel goed lezen, het gaat om de plaatjes en het onderwerp, maar we deden net alsof.  het kind had een boek over schelpen aan het strand, zijn vriendje over archeologie. 

we willen nu iets engs, zeiden ze, over gevaarlijke dieren.  
ze kozen allebei een boek over spinnen.  hij hield het nog eens heel dichtbij mijn gezicht, en daarna vanuit de verte voor het raam, en ik deed of ik moest rillen.  hij moet lachen als ik doe of ik iets eng vind, en kijkt altijd snel of zijn vriendjes het ook zien.

alle jongetjes van de klas wilden lezen over gevaarlijke dieren, over ridders of voetbal.  alle meisjes vroegen boeken over poesjes, turnen en dolfijnen.  de boeken heten “de wonderen van de slangen”, “jonge dieren”, “de geheimen van het heelal”.
een meisje koos iets over de tandarts. 
er staan nare plaatjes in, zei ze, maar misschien moet ik een beugel en dan weet ik het alvast.
ik vroeg wat ze dan alvast wist.
hoe het voelt, zei ze.