5.2.13

terug in de tijd


 
we waren in de verkeerde tram gestapt en kwamen aan de andere kant van het park uit.
nu moeten we nog een eindje lopen, zei ik.  kijk, hier dronk ik vroeger koffie.  en hier is het openluchttheater waar ik ’s zomers naar de muziek luisterde.
wanneer mama? vroeg hij.
toen ik nog hier woonde, zei ik.  voordat jij er was.

even later waren we het park door, via het kattenlaantje, langs de tennisbaan.  in de lange dwarsstraat waren veel winkels dezelfde.  hier kocht ik groente, zei ik, en hier kaas.  kijk, de kapper en de bloemenman zijn er ook nog.  we staken de winkelstraat over.  er reed een rinkelende tram voorbij. 
in mijn oude buurtje waren ze de huizen aan het opknappen.  veel ramen waren dichtgespijkerd, in een kale ruimte stond een tafel met bouwtekeningen en lege plastic bekertjes.  daar had vroeger een junk gewoond, die de hele dag rokend op een keukenstoel zat, verder stond er niets in de kamer.  soms had ze vergeten kleren aan te doen.  een paar benedenhuizen waren nog bewoond, door de oude mensen die er ook al waren toen ik elke dag langsliep.  porseleinen rozen in de vensterbank.  zware gordijnen van poedervelours.  kanten vitrages. 

mijn oude huis was nog leeg maar al wel af. 
wil je daar nu weer gaan wonen? vroeg hij. 
het is te klein voor ons, zei ik.
maar ik herinnerde me het gezin dat naast me woonde, de jongste zoon die niet helemaal goed was en de banden lek stak.  mijn bovenbuurman die op een dag een brandstapel van de meubels maakte en zijn katten in het vuur achterliet.  ze hadden er maar eentje kunnen redden.  
ik wist weer waarom ik er weg had gewild.

we sloegen de hoek om, waar vroeger een vage bouwmarkt was geweest.  nu stond er een nieuw gebouw met flexwerkplekken, een café, een yogastudio.  in de oude school zat de galerie waar we heen moesten.  er voer een groot schip langs de kade. 
we bleven het nakijken tot het onder de brug door was.