natte sneeuw, vandaag. ik liep de tuin in om eens te kijken
hoe het ervoor stond, met de lente.
het begin hangt weer in de lucht, en met dat begin is ook verandering op
til. dit jaar jeukt het voorjaar
hardnekkiger dan de jaren hiervoor: er dient opgeruimd, uitgemest,
voorbereid. ik begrijp nog niet
precies waarvoor, maar wel dat het gaat gebeuren.
het huis bezie ik met andere ogen. het is mijn strohalm geweest, mijn
schelp, mijn schulp. ik heb als
een bezetene gevochten om me hier te verankeren. ik heb me verbeten vastgeklampt aan deze plek.
nog steeds hou ik van dit huis, deze
besloten hof van eden. maar af en
toe waait er een vleug van over de muur.
het ruikt naar misschien.
het ruikt naar wie weet.
het ruikt naar probeer maar.
ik liep de tuin in. er fladderden wat mezen tussen de
verdroogde schaduwen van hortensia en pioenroos. het roodborstje draaide zijn kop om me aan te kijken. ik zag wat witte vegen van sneeuwklok
in het bruine gras. en om de hoek
van de keuken bloeide de toverhazelaar, uitbundig, overmoedig, geel als brem en
narcis.