29.4.15

reistijd



ik herinnerde me het plein uit een ander leven. we haalden de auto op, we zaten op de achterbank en lieten ons naar de garage rijden, we hielden elkaars hand vast en zeiden: dit is de eerste keer dat we samen op een achterbank zitten.

het plein was leeg en lelijk, een ornament dat van blik leek stond in een cirkel van beton.  ik zag twee brievenbussen, in de verte torende een kerk van baksteen.  ik tilde de hond de trappen op, hoog over het spoor.  hij was zwaar in mijn armen, zijn hart klopte snel tegen mijn pols.  aan de andere kant begon de nieuwe wijk.
op de terugweg liepen we langs een oud gemaal en een tankstation.  twee mannen zaten op het stoepje bij de tractorfabriek te roken, ze riepen iets naar ons, ik kon het niet verstaan.  een kleine joodse begraafplaats lag ingebed tussen de fabriek en het spoor, in de luwte van hoge bomen. het hek was dicht, ik keek tussen de spijlen door naar de zerken met oude tekens.  bij de spoorwegovergang nam ik een foto van een richtingaanwijzer.  de namen waren me even vreemd als de mensen.  kallenkote, wapserveen.

we waren te vroeg voor de trein.  ik kocht een ansichtkaart, schreef een groet, er was nog tijd om te posten.  op het stationsgebouw stond in schuine letters: bijzonder bloemwerk van de wieg tot het graf.