25.1.15

kindertijd




ze vroeg: ben jij dat op die foto?  dat is mijn moeder, zei ik. 
ik keek naar het meisje, gehurkt op het grind, pagekopje en lakschoentjes. er scharrelen kippen om haar heen. ze lacht.

ik moest denken aan mijn oma en haar witte huis bij het bos.  aan de bessenstruiken, de hangmat tussen de bomen, aan de zomer.  ze hield kippen in haar tuin, eentje sliep hoog in de dennenboom.  ik dacht aan de lange tafel op het terras, aan de muziek die binnen werd gemaakt, aan de hongaarse kussens met de geborduurde kippetjes, de blauwwitte borden in de keuken.
mijn vaders stem zong in mijn hoofd, ik had het liedje zo lang niet meer gehoord.  csip, csip, csóka.  hij zong het steeds opnieuw, hij kietelde in mijn nek, ik was zo oud als mijn moeder met haar kippen. vak varjúcska.

we keken uit over de kale tuin.  de mezen ruzieden over de nootjes, de merel hipte door de oude bladeren.  het begon zachtjes te sneeuwen.