de regen houdt
op en ik hoor de merel zingen alsof het voorjaar is. ik wil nog niet. tegen beter weten wacht ik op de sneeuw waarvan ik droomde. het lag dik en stil en zacht in de
straten van mijn nachtstad.
het kind en ik
lezen verhalen over de moemvallei. hij werd 's nachts wakker, angstig,
alles wat hij zag en deed en hoorde uitvergroot in zijn hoofd. het was
onrustig in zijn wereld en in de wereld daarbuiten. hij begint langzaam te begrijpen dat die werelden soms hetzelfde
zijn.
we hebben de
ridderboeken terug in de kast gezet. nu lees ik hem voor over moem en het
diertje sniff, over hatifnatten en snuusmoemrik.
ik zou wel in
die vallei willen wonen, zegt hij.
ons huis is al een beetje een moemhuis, knus en klein. hij houdt mijn hand vast als ik lees.
het is donker
geworden en het waait hard, net als in het verhaal. het kind is in slaap gevallen. ik lig naast hem, ik luister naar zijn geluidjes. ik voel me even heel veilig.