2.4.15

paastijd




buiten is het donker.   ik was de borden af en zet ze in het keukenrek.   ik zie mezelf onverhoeds in de spiegeling van de ruiten, een vrouw die op een avond in haar keuken staat en de borden wast.   het is witte donderdag.
vanmiddag veegde ik de stenen en bond de vuilniszakken dicht.   ik maakte het avondeten klaar, het kind en ik lazen ons boek.  ik hield hem tegen me aan tot zijn adem warm tegen mijn wimpers blies.

tien jaar geleden dat het allemaal begon.  karfreitag.  we keken uit over de grijze zee, zijn vader en ik.  het strand was leeg, we dronken zout water in het kuurrestaurant, de vuurtoren lichtte als bliksem de kamer.   het kind was nog toekomst.   in de eilandkerk zong iemand erbarme dich.
ik dacht even aan mijn moeder, naast me op de harde bank, haar been warm tegen het mijne, haar ogen dicht als ze luisterde hoe mijn vader viool speelde.   we knielden op het vilten kussen. erbarme dich, mein Gott.

de tijd tussen kerst en pasen is eindelijk voorbij.
het huis is veranderd, de hond slaapt op de bank. 
ik schreef een brief.   we namen afscheid.