ik had het kind naar voetbal gebracht, hij was het
veld op gehold dat tussen de huizen van het dorp verscholen lag. ik fietste door de straten van vroeger
en voelde hoe het aan me trok, een zwaar gevoel hing in mijn keel. mijn rug
boog over het stuur, de herinneringen drukten tussen mijn schouders. ik was
nooit weggegaan en ik wist niet of dat nu nog kon.
die nacht had ik van het witte bankgebouwtje gedroomd. toen ik opstond was het verdwenen, maar nu ik erlangs fietste prikten mijn ogen
voor ik het echt had gezien. mijn lichaam herinnerde zich de nachtbeelden. ik
stond weer naast mijn moeder voor de balie met het halfronde glazen raampje. ik
was klein en groot tegelijk. ze vulde een papiertje in maar ik wist niet wat ze
schreef.
nu rijd ik een omweg door de straten waar ik altijd de
weg kwijtraakte. hoe ik als kind hier liep en wist dat de plekken er alleen
waren als je ze gevonden had. de geheime doorgang bij de albert heijn. het
grasveld met de engelse schommel. de horlogemaker die de tijd in doosjes
gevangen hield.